Mentoring

Ronald Cornelissen

"Ik geloof dat het maken van kunst, van goede kunst, bovenal een mentaliteitskwestie is. Iemand moet hongerig zijn en er enigszins originele opvattingen op na houden."

Werkgebied: Beeldend kunstenaar Website: www.ronaldcornelissen.com/rcblog/ Meer Mentoring

“Ik zal vooral hameren op het belang van onafhankelijkheid zonder uit het oog te verliezen dat je je verhoudt tot anderen (publiek en mensen uit het veld). Om goed te functioneren binnen het kunstenveld zal je oog moeten hebben voor de mechanismen die daar spelen.”

“Ik heb mijn opleiding genoten aan de Academie St. Joost in Breda, schilderen en monumentale vormgeving. Ik woon en werk in Rotterdam. Aanvankelijk is de traditie waaruit ik mijn inspiratie put het schemergebied tussen avant-garde en underground. Ik raakte eerst in muziek geïnteresseerd en pas later ontdekte ik de beeldende kunst. Via de muziek kwam ik met de schrijver William Burroughs in aanraking, ging steeds meer lezen, raakte verslingerd aan fanzines en undergroundcomics en leerde in die circuits vervolgens beeldend kunstenaars kennen. Hoewel het referentiekader in de loop van de tijd veel breder is geworden is de invloed van de media die de internationale popcultuur van beeld en geluid hebben voorzien: collages, comics, cartoons, fanzines, graffiti, straatpoëzie, performances, installaties, noise en psychedelica zijn nog steeds navoelbaar in zowel mijn tekeningen als in mijn installaties.

Het maken van mijn beelden en tekeningen is voor mij altijd een organisch proces. Vanuit de tekeningen ontstaan ideeën die via modellen en fotocollages weer tot beelden en installaties leiden. In dat proces kunnen uitgangspunten veranderen en langs een nieuwe lijn ontwikkelen. Hoewel er altijd specifieke en vaak terugkerende uitgangspunten ten grondslag liggen aan het werk, laat ik me tijdens het werken tevens leiden door wat er onder mijn handen gebeurt. In het werk worden thema’s aan de orde gesteld als macht en het (geo)politieke landschap zoals zich dat in de huidige Westerse maatschappij voordoet. Dat laatste is bijvoorbeeld evident in de installatie Evil Walks uit 2005 in Boijmans van Beuningen. Her en der in deze installatie staan kartonnen ‘sokkels’ met daarop primitief gemaakte bergen van papier-maché, meubelplaat en glas. Door gebruik te maken van deze sokkels of displays worden deze ‘bergen’ als het ware buiten de werkelijkheid geplaatst of geïsoleerd. Daarmee vertegenwoordigen ze in deze installatie het door Carl Popper geïntroduceerde idee van de ‘gesloten samenleving ’. Dat idee is na 9/11 vooral een synoniem geworden voor geïsoleerde en extremistische clanculturen uit centraal Azië en het Midden-Oosten. Echter, de mentaliteit die aan de basis ligt van de ‘gesloten’ samenleving is volgens mij niet alleen voorbehouden aan de clanculturen ten oosten van West-Europa maar je kan die ook toeschrijven aan de bewapende ‘patriotten’ die in de VS trainen voor de laatste grote confrontatie. En ook hier, in de polder, zijn er met de opkomst van Fortuyn en Wilders aanwijzingen te vinden voor een dergelijke ‘gesloten’ mindset. Naast deze bergen in Evil Walks zijn er ook grote wandelende of marcherende en staande kartonnen figuren te zien zijn die hier en daar kenmerken vertonen van Swastika’s. Ondanks het feit dat ze hun oorsprong in een symbool hebben dat in Europa zo enorm beladen is en louter slechte associaties heeft hebben deze figuren hebben ook iets enorm lulligs. Je zou ze in die zin kunnen vergelijken met de manier waarop Philip Guston zijn Ku Klux Clan-leden heeft afgebeeld. Het kwaad is in zijn werk daarmee niet iets groots of mythisch, maar krijgt iets alledaags waardoor je het als beschouwer niet zo makkelijk kan afdoen als iets dat buiten je staat of dat bij de ander ligt.

Door het gebruik van de povere materialen om uitdrukking te geven aan deze zware thema’s wordt het radicaal rechtse gedachtengoed in de installaties onderuit geveegd. Als deze beelden uitgevoerd zouden zijn of worden in brons of marmer zouden deze werken een totaal andere lading krijgen. De betekenis van het werk is daarmee vervat in het materiaalgebruik. In de tekeningen wordt hetzelfde bewerkstelligd door stijlvormen te ontlenen aan niet-academische vormen van tekenen, zoals comics. De voor dit genre karakteristieke stijl en bondigheid komt in mijn tekeningen zeker aan bod, maar wordt uitgespeeld tegen de verdeling in grote verbindende lijnen en witte, zwarte, grijze en gekleurde vlakken die de moderne abstractie in herinnering roepen, waardoor er binnen de werken een ongemakkelijk soort spanning wordt opgeroepen. De belangstelling voor deze niet-academische vormen van tekenen blijkt ook uit het door mij tussen 2000 en 2007 gemaakte tijdschrift Wormhole waarin veel aandacht is voor de tekeningen van dilettanten en buitenstaanders.

Het kunstenaarschap is sinds ik afstudeerde aan behoorlijk wat verandering onderhevig geweest. Enerzijds is daar de opkomst van de rol van curatoren, die is steeds belangrijker geworden en daarmee is het eigenlijk zo dat het discours veel meer op de voorgrond is komen te staan. Dat discours is in essentie kunsttheoretisch en de vraagt rijst wie er momenteel nu eigenlijk bepaalt hoe de kunst zich ontwikkelt: theoretici of kunstenaars. Het lijkt er vaak op dat werk dat tot kapstok kan dienen voor dit discours, of gewoon platweg illustreert, naar de voorgrond wordt geschoven in bepaalde circuits. Naar mijn idee heeft dat soms iets geforceerds, theorie en praktijk laten zich niet zo maar één op één op elkaar leggen. Aan de andere kant heeft de kunstmarkt een enorme vlucht genomen, op het zieke af als je het mij vraagt en ik kan me ook heel goed voorstellen dat je daar als jong en geëngageerd kunstenaar weerzin voor voelt en je daardoor wellicht meer aangetrokken wordt door een middels het kunsttheoretische discours aangejaagde praktijk.

Tussen deze twee polen lijkt het nu te gaan en het kan lastig zijn om daar als beginnend kunstenaar positie in in te nemen (al is het werk al wel vaak een indicatie voor de richting die uiteindelijk wordt ingeslagen of zou dat moeten zijn). Persoonlijk geef ik niet veel om werk dat zich aan het ene dan wel het andere uiterste van dit spectrum bevindt. Ik geloof dat je als kunstenaar een autonome positie moet innemen en met autonomie bedoel ik niet naar binnen gekeerd en totaal losgezongen van alles om je heen maar vooral kritisch ten aanzien van ‘the powers that be’, of dat nou Alain Badiou, Larry Gagosian of wie dan ook is. Dus wetende dat je functioneert binnen een sociale en/of politieke context. Althans, zo zou dat moeten zijn.

Het overdragen van mijn kennis als kunstenaar gebeurt in mijn geval tot nu toe in de eerste plaats door te werken in het kunstonderwijs. Ik geef les aan de Hogeschool voor de kunsten Utrecht. Daarnaast geef ik seminars, zoals bij de The École Supérieure d’Art et de Design in Reims in 2009 en bij de Rietveld Academie in 2012. In Utrecht ben ik docent ruimtelijke ontwerpen bij de Pre-master van Interieur Architectuur en docent 3D aan de basisopleiding. Ook geef ik regelmatig gastlessen aan de fine arts afdeling of ik val daar in. Tijdens de lessen op al deze afdelingen komt de beroepspraktijk met grote regelmaat ter sprake. Daarnaast houden sommige studenten contact met me nadat ze afgestudeerd zijn. Dat zijn studenten van de HKU maar ook nog steeds studenten waar ik mee heb gewerkt tijdens mijn residentie aan het Instituto Buena Bista in Curaçao in 2007. Ook met de ex-studenten komt de beroepspraktijk vaak ter sprake. Na de academie is de urgentie van deze gesprekken groter dan tijdens de studie als er nog volop aandacht voor het werk is, merk ik.”

Robbie Cornelissen (1960, Beverwijk) over mentoring
Ik geloof dat het maken van kunst, van goede kunst, bovenal een mentaliteitskwestie is. Iemand moet hongerig zijn en er enigszins originele opvattingen op na houden. Naar die mentaliteit ben ik dan ook op de eerste plaats op zoek bij mijn studenten. Om daar goed zicht op te krijgen is kijken uiteraard van belang maar daar boven op vooral ook veel praten om dingen helder te krijgen. Zo gebeurt het soms dat het getoonde werk enigszins achterblijft (bij studenten), maar dat je desondanks toch een hoop potentie bespeurt bij iemand. In een studiesituatie kun je dus niet alleen afgaan op je ogen. In het mentorprogramma zal de kwaliteit van het werk naar ik mag aannemen al wel een behoorlijk niveau hebben. De schifting bij de academie is achter de rug en het fonds heeft deze mensen ook getoetst. Ik zal vooral hameren op het belang van onafhankelijkheid zonder uit het oog te verliezen dat je je verhoudt tot anderen (publiek en mensen uit het veld). Om goed te functioneren binnen het kunstenveld zul je oog moeten hebben voor de mechanismen die daar spelen. Alleen dan kun je er optimaal functioneren maar ook een zekere kritische houding tegenover bewaren zodat je werk scherp blijft.

Om iemand goed te raden inzake hoe hij of zij zich zou moeten opstellen om optimaal gebruik te kunnen maken van wat het systeem (want dat is het zeker) te bieden heeft en je daarbinnen te handhaven, is het van belang om ook naar iemands persoonlijkheid te kijken. Niet alles werkt voor iedereen. Hoe ik me als mentor op zal stellen zal dus ook afhangen van de persoon die voor me staat.